Ontsnapte klokjes
In het stedelijk gebied zijn een aantal Campanula-soorten allang geen bezienswaardigheid meer. Het kruipklokje (C. poscharskyana) woekert langs gevels, op muren en in brandgangen en zowel het akkerklokje (C. rapunculoides) als het prachtklokje (C. persicifolia) kom je met grote regelmaat tegen in de stad.
Maar intussen beginnen ook enkele andere soorten klokjes te ontsnappen uit tuinen en uit plantenbakken. Een eerste voorbeeld is het breed klokje (C. latifolia). in Nederland wordt deze soort beschouwd als een stinsenplant. Het natuurlijk verspreidingsgebied bestaat uit West-Azië en grote delen van Noordwest-, Midden- en Oost-Europa. De meest noordwestelijke vindplaatsen zijn de Eifel en het Sauerland. Het is een populaire tuinplant die het goed doet in de halfschaduw op vochthoudende grond. In Breda was de plant er in geslaagd om vanuit een tuin onder de stoep door naar de straat te kruipen.
Een tweede voorbeeld is het karpatenklokje (C. carpatica). Dit prachtige plantje komt van oorsprong, de naam zegt het al, uit een berggebied en is dan ook geschikt voor de rotstuin als ‘voegenvuller’ in de stapelmuur of tussen de stenen. Een plant voor zonnige plekjes met een goed doorlatende bodem. Plaatsen waar een muur grenst aan de stoep voldoet aan deze voorwaarden. In Breda vond ik er ééntje tussen de stenen tegen een garagemuur en in Antwerpen (Deurne) enkele exemplaren op de stoep langs gevels.
Het laatste voorbeeld is het kluwenklokje (C. glomerata). In een rustige villawijk van Breda stond een beetje zielig ogend exemplaar midden op de stoep. Het is niet duidelijk hoe hij daar terecht is gekomen. Van de als tuinplant verkochte cultivar ‘Superba’, en daar leek deze op, is bekend dat hij door zijn worteluitlopers enorm kan gaan woekeren. Een klein stukje verderop in dezelfde straat stond nog een forse pol in de spiegel van een laanboom. Die pol zou daar weleens door een liefhebber geplant kunnen zijn.