Speenkruid – Vijgen of aambeien?
Zolang als mijn interesse uitgaat naar de plantenwereld, de flora, de bloemen – of hoe je het maar wilt noemen – is er een plant die zolang als ik mij kan heugen, onverbrekelijk verbonden is aan de eerste voorjaarszonnestralen. En dat is Gewoon speenkruid. Als je de sneeuwklokjes en krokussen even vergeet en tot de tuinplanten rekent, scoort Speenkruid absoluut het allerhoogst. Zodra de winterse temperaturen verdwijnen en de eerste lentegevoelens ontwaken, verschijnen ineens de fel gekleurde bloemetjes van het Speenkruid. Als je niet beter weet denk je niet onmiddellijk aan een boterbloem. Toch behoren ze tot dezelfde familie: de Ranonkelfamilie.
Gemeenschappelijke kenmerken van de familie zijn niet zo duidelijk als bijvoorbeeld bij de kruisbloemige. Daar is het duidelijk: vier kroonbladen, vier kelkbladen, zes meeldraden waarvan vier lang en twee kort, vruchtbeginsel bovenstandig en een hauwvrucht. Bij de Ranonkelfamilie gaat het om een grote vormenrijkdom die vooral tot uiting komt bij de bouw van de verschillende bloemen. Tot de Ranonkelfamilie behoren soorten als Speenkruid, Akelei, Winterakoniet, Dotterbloem, Monnikskap, Ridderspoor, Anemoon, Clematis, Bosrank, Waterranonkel en de boterbloemsoorten. Als je puur naar de bloemen kijkt verwacht je niet dat al die soorten tot één familie behoren.
Het herkennen van Gewoon speenkruid levert weinig problemen op. Om te beginnen heeft de plant weinig concurrenten op het moment dat zij begint te bloeien. Er zijn weinig andere planten die in dat jaargetijde op Gewoon speenkruid lijken. Klein- en Groot hoefblad bloeien al wel maar lijken in geen velden of wegen op Gewoon speenkruid. Het is een laagblijvende plant die in alle opzichten als een bodembedekker kan worden aangeduid. Het vormt vele kleine pollen die gezamenlijk een tapijt vormen. De plant stelt daarbij niet al te hoge eisen aan de habitat. Gewoon speenkruid is vooral bekend van de bovenzijde van greppel- en slootranden maar komt ook voor op andere vochtige plekken waar voedselrijke, vochtige grond aanwezig is zoals loofbossen, langs rivieren, beekdalen en uiterwaarden.
Bovengronds vormt de plant glimmende, donkergroene, gesteelde bladeren met aan de voet een brede bladschede. De bloemen zijn helder, goudgeel en groeien aan een onvertakte bloemsteel. Onder de grond vormt de plant langwerpige knolletjes. Aan het einde van de bloei worden ook in de oksels van de bladeren knolletjes gevormd. Het komt zelden tot vruchtvorming. De voortplanting vindt vooral plaats door de gevormde knolletjes. Dat is anders dan bij de ondersoort Vreemd speenkruid die meestal wel goed ontwikkelde vruchten heeft maar waarbij de knolletjes in de oksels van de bladen ontbreken. Speenkruid sterft al snel na de bloei – eind mei – bovengronds af. Om te overleven teert de plant ondergronds tijdens de zomer, de herfst en de winter op de voedselvoorraad van de gevormde knolletjes.
Er zijn redelijk wat verklaringen van de naam speenkruid in omloop. Aambeien worden ook wel speen genoemd en speenkruid werd gebruikt bij de behandeling van aambeien. Een andere verklaring van de naam komt voort uit de vorm van de ondergrondse knolletjes die wel wat weg hebben van spenen. De bladeren bladeren van speenkruid zijn zeer rijk aan vitamine C. In het Duits wordt de plant daarom Scharbockkraut genoemd. Door het hoge vitaminegehalte was het een probaat middel tegen scheurbuik. De wetenschappelijke geslachtsnaam “Ficaria” is afkomstig van het Latijnse “Ficus” dat vijg betekent. Niet vreemd als je naar de vorm van de knolletjes kijkt. Wie het echt weet mag het zeggen.
Op de pagina’s Stadsplanten van Amersfoort proberen wij vooral aandacht te geven aan planten die algemeen voorkomen in een bepaalde tijd van het jaar. Dat geeft de grootste kans dat de beschreven plant eenvoudig op dat moment gevonden kan worden in de eigen omgeving. Daarnaast melden wij uiteraard ook vondsten van bijzondere, zeldzame planten.
Joop de Wilde