Plakkerig in de stad – appelig in het bos
Ik heb een zwak voor Kleverig kruiskruid: charmant uiterlijk met dat mooi ingesneden, dicht behaarde blad en gele bloemhoofdjes en tegelijk wat onvoorspelbaar in zijn voorkomen. In Rotterdam kom ik hem regelmatig tegen, maar zeker niet bij iedere inventarisatie, waardoor ik iedere keer denk: hé, daar is ie weer, leuk!
Kleverig kruiskruid is echt zo’n plant die iedereen een keer moet hebben aangeraakt om zich te verbazen en hem nooit meer te vergeten. Anders dan bij Kleefkruid, Klit en Kransnaaldaar gebruikt Kleverig kruiskruid geen haakjes, maar een kleverige vloeistof die door de massaal aanwezige klierhaartjes wordt uitgescheiden; en niet zo’n klein beetje ook. Het is een van de weinige planten in Nederland waar je echt plakkerige vingers aan overhoudt. Ik leerde Kleverig kruiskruid kennen op mijn eerste FLORON-kamp in Zeeland. Toen ik aan Wim van Wijngaarden vroeg hoe hij wist wat het was, waarop hij zei: “voel maar”. Niet dat Wim had gevoeld, die deed het toch op uiterlijk, net als ik dat nu doe. Ik laat nu op dezelfde manier mensen kennis maken met Kleverig kruiskruid voordat ik ze vertel welke naam erbij hoort.
Hij stond daar in Zeeland op een karakteristieke groeiplek: een stenig talud van een sluizencomplex. De bodem onder de stenen is daar vochtig, maar de toplaag kan sterk opwarmen. Dit is een microklimaat dat sterk overeenkomt met de geröll-hellingen (rolsteen) in de Europese bergen, waar hij vandaan komt. Hoewel niet in een stad, was het wel een stedelijk stenig milieu. Kleverig kruiskruid weet zich op zo’n plek te handhaven omdat hij ondergronds een uitgebreid wortelstelsel maakt en bovengronds zijn dikke vacht gebruikt om de verdamping te beperken. Daardoor is hij in staat om te overleven op plekken die in de zon stevig kunnen opwarmen. In Rotterdam heb ik hem gevonden in hoekjes van parkeerplaatsen, waar net iets langer water blijft staan, tussen de beschoeiing langs de rivier en op een bestraat plateau waarvan het oppervlak een paar decimeter boven het water ernaast ligt. Op die laatste plek was ook veel Kleine leeuwenbek aanwezig, een soort die vaak als begeleider optreedt, onder andere langs de spoorlijnen.
De soort in Nederland die het meest op Kleverig kruiskruid lijkt is Boskruiskruid. Die heeft ook dichtbehaarde bladeren maar dan zonder plakkerigheid. Je kunt het verschil ook ruiken: een onaangename geur hoort bij Kleverig kruiskruid; een appeltjesgeur, volgens de Heukels citroengeur, wijst op Boskruiskruid. Er zijn meer verschillen zoals de standaard opgerolde lintbloemen van Boskruiskruid, terwijl Kleverig kruiskruid meestal ook hoofdjes met uitgerolde lintbloemen heeft. Als ze nog niet bloeien zijn de twee soorten wel lastig uit elkaar te houden op het zicht; maar even voelen geeft direct duidelijkheid.
Bovenstaande verspreidingskaartjes laten zien dat ik in Rotterdam weinig kans heb om Boskruiskruid aan te treffen. Boskruiskruid houdt duidelijk van de zandgronden en is volgens de oecologische flora, kalkmijdend. Dat is zichtbaar in de beperkte aanwezigheid in het rivierengebied en Zuid-Limburg. Opvallend is wel dat hij ook in de kalkrijke duingebieden van Zuid-Holland veel lijkt voor te komen, misschien op kalkarme standplaatsen. Kleverig kruiskruid is niet kalkmijdend en doet het juist langs de rivieren en in de steden goed, zoals het rechter kaartje laat zien. Ik ben tevreden dat Kleverig kruiskruid de stadse voorkeur heeft; daardoor zal ik nog regelmatig van al zijn glinsterende klierhaartjes kunnen genieten en andere mensen verrassen met zijn plakkerigheid.