Hoe gewoon is de Gewone margriet nog?

Bloeiende bermen

Bloeiende margrieten vormen tegenwoordig de basis van veel  stedelijke bermbegroeiingen. Het besef dat bermen moeten  bloeien  drong eind jaren ’70 van de vorige eeuw ook door tot de gemeentelijke groendiensten.  Prof. Piet Zonderwijk was daarbij een grote inspirator. Ook in de “newtown”  Zoetermeer, waar ik sinds begin 1981 actief was als botanisch adviseur, was dit het gangbare beleid. De discussie natuurvervalsing of verrijking speelde toen ook al en leidde vaak tot heftige discussies. Randvoorwaarde In Zoetermeer was indertijd dat de uit te zaaien soorten  echt inheems waren!   

Herintroductie

In de jaren ’60 en ’70 was de Gewone margriet  (Leucanthemum vulgare) in Nederland op z’n retour en al enige tijd uit het polderland rond Zoetermeer verdwenen. Dat de soort daar van oorsprong voorkwam was indertijd voldoende reden om deze in het uit te zaaien sortiment op te nemen. Over het feit dat een stad qua groeimogelijkheden verschilt van het agrarisch polderland werd toen nog nauwelijks nagedacht. Wat de margrieten betreft, het moedermateriaal dat op de gemeentelijke inheemse plantenkwekerij werd gekoesterd was afkomstig uit Noord-Frankrijk en was door een medewerker van de groendienst daar zelf verzameld.  Wat op viel was dat deze margrieten relatief vroeg bloeiden en forse groeivormen konden aannemen. Dat laatste fenomeen zag ik overigens bij meer inheemse soorten optreden. De Zoetermeerse, voedsel- en kalkrijke kleibodem geeft daar blijkbaar aanleiding toe.  Kleine morfologische verschillen werden vooral toegeschreven aan het gegeven dat de Gewone margriet bekend staat als een vormenrijke soort.  Nadat ik in 2017 in Gorteria een artikel van Rense Haveman had gelezen veranderde mijn kijk op deze zeer succesvolle herintroductie.

Andere “soort”

Het idee dat er in Nederland verschillende vormen van de inheemse margriet zouden voorkomen kwam voort uit de ontdekking in 2016 van vreemde margrieten op vliegbasis Woensdrecht. Na determinatie met een Duitse flora bleek dat het ging om Leucanthemum  ircutianum, een margriet die nog niet eerder voor Nederland was vastgesteld. Deze “nieuwe soort”  bleek  een dubbel aantal chromosomen te bevatten  (2n = 36). Later bleken veel meer populaties, met name langs de grote rivieren, voor meer dan 90% uit deze tetraploïde vorm te bestaan.  Het ging bij de groeiplaatsen allemaal om Glanshaverhooiland dat een matig voedselrijke bodem en enigszins verstoorde situaties prefereert.  Volgens de Duitse plantensociologie zijn juist deze standplaatsen uitermate geschikt voor de tetraploïde variant. De oorspronkelijke ‘Gewone’ margriet (Leucanthemum vulgare) daarentegen prefereert een voedselarmere en drogere groeiplaats, een situatie die je in stedelijke gebieden veel minder aantreft. Een toevallige samenloop van omstandigheden dus. Het Zoetermeer van eind jaren ’70 was dus, achteraf gezien, geknipt voor deze toen in Nederland nog onbekende margriet.

Margrieten in de berm

Herkenning in het veld

Hoewel de morfologische verschillen maar klein zijn, zou herkenning in het veld volgens Haveman toch mogelijk moeten zijn. Kijken we naar het blad, dan zien we dat de middelste stengelbladen van L. vulgare sterk versmald zijn (met de langste bladtanden duidelijk langer dan de breedte van het middenveld van het blad), die van L. ircutianum niet of nauwelijks versmald  (met bladtanden die korter of even kort zijn dan de breedte van het middenveld van het blad). Zie onderstaande figuur. Verder is het blad van L. ircutianum vaker behaard. 

Middelste stengelbladen

Tenslotte

Omdat ik zeker wilde weten met welke margrieten we in Zoetermeer te maken hebben  heb ik op 30 juni  2017 materiaal verzameld uit het bloemrijk hooiland van het Westerpark en het DNA-gewicht bij ‘Naturalis’ door Ben Zonneveld  laten bepalen.  Op 14 juli meldde hij het resultaat van zijn meting: de Zoetermeerse margriet heeft een DNA-gewicht van 21.2 picogram. Dat komt overeen met al zijn eerdere metingen.  De Gewone margriet is dus nog niet gemeten en het is dan ook de vraag of die in Nederland nog voorkomt. Om daarachter te komen is het wellicht raadzaam oude hooilanden op historische locaties te bemonsteren.

Conclusie: het ziet er naar uit dat de tetraploïde margriet (Leucanthemum ircutianum) zo ongemerkt een algemene soort is geworden in ons stedelijk landschap.   

  • Vos J G, 1994 KNNV-Kwartaalbericht Zoetermeer nr. 3 blz. 9 – 11
  • Haveman R, 2017 Gorteria,  Dutch Botanical  Archives 39 blz. 46 – 48 

Johan Vos

Na mijn studie biologie aan de Universiteit van Amsterdam ben ik 31 jaar stadsecoloog bij de gemeente Zoetermeer geweest. Mijn eerste werk daar was het adviseren van de Groenafdeling naar meer natuurlijke groenvormen. Het introduceren van inheemse plantensoorten speelde daarbij een sleutelrol. Het waren de jaren van de maakbare samenleving en natuur was “in”. Zoetermeer was een groeistad waar veel mogelijk was. Later ben ik bij dezelfde gemeente in de ruimtelijke ordening terecht gekomen maar affiniteit met de stadsflora heb ik tot op de dag van vandaag (na mijn pensionering) behouden. Tegenwoordig ben ik vooral actief in de plantenwerkgroep van de KNNV.