Kruidige biggen zijn overal
Deze bijdrage gaat niet over de varkensindustrie die medeverantwoordelijk is voor de achteruitgang van de biodiversiteit. In Noord-Brabant zijn er op iedere inwoner twee varkens. Nee, het gaat heel gewoon over gewoon biggenkruid (Hypochaeris radicata). Deze plant is inderdaad heel gewoon en overal te vinden. Het is een geelbloeiende composiet. De bloeiwijze, het hoofdje, bestaat uit goudgele lintbloemen. Een gemiddelde passant maakt hem al snel uit voor een paardenbloem (Taraxacum officinale). Dat is nog niet zo gek, want ze lijken veel op elkaar. Beide bloeien geel en komen algemeen voor. Een duidelijk verschil is de stengel: bij paardenbloem is de stengel hol en bij gewoon biggenkruid niet. Bovendien zitten op de stengel van gewoon biggenkruid vaak schubjes. Een ander verschil is dat gewoon biggenkruid een verdikt hoofdje heeft onder de bloem. De onderzijde van de lintbloemen kan ook grijzig van kleur zijn.
De verschillen met andere in de stad veel voorkomende ‘paardenbloemachtigen’ zijn wat moeilijker kort samen te vatten. Ik doe een poging. Het verschil met klein streepzaad (Crepis capillaris) is dat de stengel van deze plant bladeren draagt en dat die bladeren stengelomvattend zijn met spitse oortjes. Van vertakte leeuwentand (Scorzoneroides autumnalis) verschilt gewoon biggenkruid het duidelijkst in de vorm van de bladtop; deze is bij de eerstgenoemde lijn-lancetvormig, spits dus, en bij de laatstgenoemde is deze breed afgerond-driehoekig. Er is nog een veelvoorkomende leeuwentand in de stad: de kleine (Leontodon saxatilis). Deze heeft een onvertakte bloeistengel zonder bladeren. De bladeren van de rozet hebben gaffelvormige haren, d.w.z. dat die haren zich splitsen in twee min of meer gelijke delen.
In de stad kun je gewoon biggenkruid op uiteenlopende plaatsen vinden. Je vindt hem vooral in bermen en gazons. Het is geen uitgesproken voegenvuller, maar als de voegen breed genoeg zijn kun je hem ook op straat aantreffen. De plant staat geregeld rond straatmeubilair en lantaarnpalen. In droge zomers blijft de plant heel lang groen. In Nederland komt naast gewoon biggenkruid nog een soort van dit geslacht voor: glad biggenkruid ( H. glabra). Deze soort zul je niet gauw aantreffen in de stad en daarbuiten eigenlijk ook niet. Misschien wel in de duinstreek.
Er gaan verhalen dat gewoon biggenkruid eetbaar is. De jonge bladeren kun je in salades verwerken. De wetenschappelijke naam is als volgt te verklaren: ’çhaeris’ is ‘big’ en ‘hypo’ betekent ‘onder’; de soortaanduiding ‘radicata’ betekent ‘wortel’. Biggen schijnen dol te zijn op de wortels die zij met hun snuit uit de grond wroeten. Paarden kunnen er beter niet van eten; er zijn aanwijzingen dat ze er ziek van worden.
Gewoon biggenkruid is rijk aan nectar en wordt in de voorzomer veel bezocht door bijen. Daarnaast krijgt de plant bezoek van verschillende galveroorzakers: galwesp, galmug en galmijt. En dan heb je ook nog de biggenkruidboorvlieg. Gewoon biggenkruid komt oorspronkelijk uit Zuidwest-Azië en Europa, maar heeft zich nu over alle gematigde streken van de wereld verspreid.