Lang leve het urbaan district!
Onder bovenstaande titel publiceerde G. Verschoor in 2005 in het Natuurhistorisch Maandblad, Volume 94 – Issue 9 p. 0- 0. Erik van der Hoeven stuitte op dit artikel en met hem, vond ook uw eindredacteur het een goed idee, het stuk opnieuw onder de aandacht te brengen. De bijgaande foto’s zijn van de auteur, wiens toestemming tot publicatie wij verkregen, evenals die van het Natuurhistorisch Maandblad. Alle foto’s zijn van de auteur G. Verschoor.
Sinds de laatste versie van de Heukels’ flora kent Nederland een Urbaan district. Niet dat we daarvoor geen stedelijk gebied hadden, maar dit floradistrict is toegevoegd naar aanleiding van ervaringen opgedaan in Amsterdam, waar onder de bezielende leiding van Ton Denters, de stadsflorist van Amsterdam, elk uithoekje van de stad nauwkeurig is onderzocht op algemene, saaie tot buitenissige planten. Vele soorten, welke soms nog niet, of in kleine lettertjes in de flora staan, blijken typerend voor en vaak ook afhankelijk van, het stedelijk gebied. Tuinvlieders, tuin- en keukenafval, wegen en spoorwegen zorgden voor een aanzienlijke verrijking van de flora in de stad. Veel soorten zijn afkomstig uit warmere streken en weten in de stad, vaak met de hulp van de mens, een blijvende standplaats te veroveren.
Autobanden, coupéramen, boten, spoorwegen, kanalen etc. fungeren hierbij als effectieve verspreiders van zaden en planten, maar ook bewoners van het stedelijk gebied met hun wilde kruidentuinen, denk maar aan Stijf ijzerhard. Een ander voorbeeld de tomaat; doet het erg goed naast de biobak, en weet zelfs op veel plaatsen als tros-, cherry of romatomaat tot zaadzetting te komen. Of de Kleine bergsteentijm die menige tuin siert, maar ook erg gemakkelijk haar eigen weg zoekt. Straten, muren en stedelijke overhoeken hebben een fleuriger aanzicht gekregen sinds soorten als Bezemkruiskruid, daar bijna het gehele jaar weten te bloeien. Namen die ook direct aan het stedelijk milieu doen denken, zoals Straatwolfsmelk, Steenkruidkers en Straatliefdegras, versieren stoeptegels en asfalt. Braakliggende terreinen en spoorwegbeddingen worden ingenomen door planten met exotisch klinkende namen als Argentijnse fijnstraal of Amerikaanse kruidkers. Muren worden gesierd door Rode Lijstsoorten als Muurbloem en Pijlscheefkelk en als zodanig gekoesterd, en dat niet alleen: er zijn zelfs wandelroutes langs uitgezet. Kort gezegd, wat door sommigen als onkruid wordt betiteld en koste wat het kost met alle mogelijke middelen moet worden bestreden, wordt door anderen bemind.
Er is met name één specifieke persoon die er nóg ontroerder van kan raken: de stadsflorist. Voor de stadsflorist is verrijking van de flora van de stad niet echt een ongunstige ontwikkeling, want er valt heel wat meer te ontdekken en te determineren. Het maakt zijn of haar inventarisaties tot een aangename en vaak spannende tocht. Bedrijfsterreinen, parkeerplaatsen, terrassen; het wordt door de stadsflorist nauwkeurig aan inspectie onderworpen, maar het etablissement wordt nooit voor consumptie bezocht; het is kijken, maar niet kopen. Nieuwsgierige bewoners, verstoorde junks, verliefde stelletjes, het kruist allemaal de weg van de stadsflorist. Met aantekenboekje, loep en flora gewapend, wordt de stadsflorist niet direct door iedereen vertrouwd. Na uitleg van reden, geeft men de stadsflorist soms met enige minachting, soms met een zeker medelijden, vertrouwen en loopt vaak met hond weer verder. Waar de hond het determinatiemateriaal besmet, is de lol van de stadsflorist meestal slechts tijdelijk bedorven. Groot is de verrassing als de activiteiten met enige belangstelling worden benaderd. Natuurlijk is het nog een groter feest als de persoon in kwestie een werkelijk interessante vondst weet te melden. Grote discussies worden gevoerd wanneer een soort al te mooi bloeit, ruikt of groeit, want dan kon het wel eens geen ‘wilde’ soort zijn, die niet als zodanig op de lijst aangegeven mag worden. Zo ontsnapt de Stokroos of het Kruipklokje regelmatig aan de tuin, maar ook aan een aantekening in het boek.
De stadsflorist heeft ook niet voldoende aan één standaardflora; voor veel vondsten worden vele standaardwerken geraadpleegd, inclusief het internet Wat lokt deze floristen naar de stad, of beter gezegd wat houdt deze floristen in de stad? Door welke hartstocht worden mensen gedreven om straatputten, muren en asfaltjungles af te zoeken naar varens of adventiefplanten? Is het de achteruitgang van het buitengebied die de florist in Nederland naar het stedelijk gebied doet trekken, is het de grote afstand tussen stad en platteland of is het de wens het onverwachte te kunnen vinden? Is het de dynamiek van de stad die elk stukje weer opnieuw tot een verrassing maakt?
Laat de stadsnatuur geruststellend zien dat wat de mens neemt van de natuur, snel weer kan worden teruggenomen? Liggen de soorten hier meer voor het oprapen dan achter hekken beschermd in natuurreservaten? En moeten we niet juist onze medestadsbewoners laten meegenieten en meebeleven van deze spontane natuur in de toch al zo betonnen leefomgeving? Immers hoe meer in het gareel gespoten natuur binnen de stad, hoe minder draagvlak voor het behoud van onze natuur buiten de stad. Koester haar daarom als refugium voor zeldzame soorten en als leefgebied voor vreemde planten, en laat zeker ook ruimte voor wat natuurlijke ontwikkelingen, passend bij de dynamiek van de stad.