Onsmakelijke bessen in een tros
Toen ik pas begon met planten te inventariseren kwam ik een enkele keer Oosterse karmozijnbes (Phytolacca esculenta) tegen. De bloemen van deze soort staan in een tros en zijn groenachtig wit. Later verkleuren ze tot vuilroze. De rijpe vruchten steken hier heel opvallend tegen af: zwartpaarse braamachtige vruchten met een vleeskleur als achtergrond. In de eerste instantie vond ik de bloeiwijze er onsmakelijk uitzien. Een associatie met slecht genezen vleeswonden was er debet aan. Toen ik de bessen beter bekeek bleken ze een sierlijke druppelvormige vorm te hebben en begon ik het geheel wat meer te waarderen.
De bladeren zijn elliptisch en vrij groot en staan aan stevige wijd uitstaande takken wat de plant een statig uiterlijk geeft.
Ik vond Oosterse karmozijnbes in het begin vooral in tuinen. Ik noteerde ze niet vanwege het dogma dat in tuinen niets gestreept mocht worden. Wat mij wel opviel was dat de forse plant vaak op plekken stond waar een tuinier of hovenier ze van z’n lang zal ze leven niet zou planten. Net naast een boom bijvoorbeeld. Of midden in een buxushaag (toen nog wel) of net naast een oprit. Karmozijnbes heeft een struikvormig vorm, groeit ook snel en voordat de eigenaar in de gelegenheid is om de plant met wortel en al te verwijderen, presenteert zij haar opvallende sappige vruchten. Een aanleiding om toch maar even te wachten met de schoffel.
Het is de eerste soort struik of boom waarvan ik duidelijk merkte dat vooral vogels er voor zorgen dat de soort op de gekste plekken opduikt. Dit heeft Oosterse karmozijnbes natuurlijk gemeen met vele besdragende houtige soorten als lijsterbes en meidoorn, maar in de stad valt het bij de karmozijnbes en andere zeldzame soorten zoals taxus en hulst echt op. Zo heb ik een keer in een steeg in Diemen kiemplanten van taxus, hulst én karmozijnbes op een kluitje gevonden. De witte strepen op een schutting gaven al aan dat in een boom die de steeg overhuifde een rustplek was van, waarschijnlijk, een houtduif. Lekker overdag besjes eten en dan ‘s nachts de pitjes lozen. Een overtuigender bewijs van zoöchorie heb ik zelden gevonden. Zoöchorie dat is botanisch potjeslatijn; komt dus van het Grieks (!) en zoö betekent dier of levend wezen en chorous betekent verspreiden.
Wildplukken en eten uit de natuur is nu dé mode. Ik krijg tegenwoordig dan ook vaak de vraag of iets eetbaar is. Als dit het geval is, voeg ik er altijd aan toe dat er een groot verschil is tussen eetbaar en lekker. Dit geldt bij uitstek voor de karmozijnbes. De rijpe bessen zijn eetbaar maar smakeloos. Het sap wordt wel gebruikt om eten te kleuren. De onrijpe bessen zijn giftig, evenals de rest van de plant, met name de penwortel.
Omdat het klimaat opwarmt, komt karmozijnbes tegenwoordig vaker voor en dan vooral langs muren en stegen. De soort houdt van zonnige tot licht beschaduwde, open plaatsen op vochtige, voedselrijke grond. Blijkbaar kan zij bij een warmer klimaat met minder zon toe en komt het nu ook in stegen en andere sombere plekken op.
Er is een tweede soort karmozijnbes en de lezer raadt het al: de Westerse karmozijnbes (Phytolacca americana). Komt de oosterse karmozijnbes oorspronkelijk uit Oost-Azië, de Westerse karmozijnbes heeft zijn thuisland in Noord-Amerika. De vruchtbeginsels zijn bij de westerse karmozijnbes vergroeid en leiden tot maar één grote bes. Bij de Oosterse karmozijnbes blijven vruchtbeginsels los van elkaar net zoals bij bramen. Ook verschilt het aantal meeldraden en stijlen tussen de twee soorten. Bij de Oosterse beide 8 en bij de westerse beide 10.
Ik kwam de Westerse karmozijnbes nooit tegen en kreeg het idee dat zij in Nederland niet meer voorkwam. Dat was een misvatting. Ik vond de soort midden een droog bos in het Leudal. Van een lokale florist begreep ik dat op de grens van Brabant en Limburg de Westerse karmozijnbes niet zeldzaam is en zich als een bosplant gedraagt. Dat is niet wat in de Heukels staat, maar wellicht is dat bijgewerkt in de nieuwe editie en misschien ook in de nieuwe stadsflora van Ton Denters.