Ode aan de Ronde ooievaarsbek
Ronde ooievaarsbek Geranium rotundifolium is voor het eerst in Nederland vermeld in een ongedateerd manuscript van Jean Franquinet, een apotheker en natuuronderzoeker uit Maastricht. De vindplek was op de Sint Pietersberg en het jaar vermoedelijk 1838. Tot in 1861 werd de soort hier nog aangetroffen, maar is uiteindelijk weer verdwenen. In de eeuw daarna volgden meer vondsten in Zuid-Limburg, o.a. in Maastricht (1868), Asselt (1950) en Itteren (1968). Ook elders in het land werd de soort waargenomen, o.a. in Apeldoorn (1897), Leiden (datum onbekend) en Gorinchem (1913).
In eerste instantie werd de soort vooral als adventief beschouwd, maar al snel werd duidelijk dat de soort ingeburgerd mocht heten. Daarna volgde de discussie of de soort dan inheems of uitheems is. De soort dook immers telkens op bij sterk door menselijke activiteiten bepaalde standplaatsen. De soort werd daarom in eerste instantie als uitheems bestempeld. Ronde ooievaarsbek is een warmteminnaar en werd vooral in stenige biotopen gevonden. Dergelijke biotopen warmen snel op in de zon. De soort werd dus voornamelijk in stedelijk gebied aangetroffen. Enige tijd later heeft men toch besloten dat de soort inheems moet zijn; Nederland zat immers aan het randareaal van de oorspronkelijke verspreiding van de soort.
Ondanks het feit dat Ronde ooievaarsbek steeds vaker werd gevonden, hield de soort lang niet overal stand en is ook lange tijd erg zeldzaam gebleven. Pas in de recente 30 jaar is de soort aan een enorme opmars begonnen en heeft heel Nederland gekoloniseerd. Dit is waarschijnlijk te danken aan klimaatopwarming. We kunnen verwachten dat deze soort de komende jaren nog sterk gaat toenemen. Als je hem eenmaal een paar keer gezien hebt, ga je de soort ook in vegetatief stadium herkennen en dan kom je er snel achter dat de soort inderdaad al een heel stuk algemener is dan je in eerste instantie dacht.