Vroege wolfsmelk houdt hoofd koel in stads hitte-eiland
In onze steden kan het tot maar liefst zes graden Celsius heter worden in de versteende centra, vergeleken met de groenere buitenwijken. Daar is een eenvoudige verklaring voor.
De relatief grotere hoeveelheid asfalt, stenen muren en daken warmt sneller op. Die warmte wordt ’s nachts weer uitgestraald en blijft vervolgens hangen. We noemen dit het stadse hitte-eilandeffect.
De Nijmeegse MSc studente Siobhan Jansen onderzocht of onze stadse hitte-eilanden een aparte flora hebben. Ze selecteerde daarvoor eerst de warmste vier km-hokken van respectievelijk Amsterdam, Maastricht en Nijmegen. Vervolgens vroeg ze bij FLORON de daar in de laatste tien jaar waargenomen wilde plantensoorten op. Daaruit selecteerde ze de soorten die officieel het predicaat ‘stadsplant’ verdienen. Er kwam een lijst uitrollen van 84 soorten. Eén daarvan is vroege wolfsmelk (Euphorbia characias).
Vroege wolfsmelk komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied. Daar kan de soort lange droge periodes overleven onder hoge temperaturen. Niet zo raar dus dat deze wolfsmelk het ook prima uithoudt in onze stedelijke hitte-eilanden. Daar is de soort aan het inburgeren als ‘tuinvlieder’. De voorliefde voor hoge temperaturen en droge bodems deelt vroege wolfsmelk met 63% van onze andere hete-stadscentrasoorten. Maar er zijn nog twee aanpassingen waardoor deze wolfsmelk hier ook goed gedijt.
In de eerste plaats bloeit vroege wolfsmelk al in maart. Er zijn dan nog nauwelijks insecten actief, zeker tijdens een koud voorjaar. De vijf éénslachtige bloemen, vier tot meeldraad gereduceerde mannelijke bloemen en één vrouwelijke bloem, die uit een stijl bestaat met drie gevorkte stempels, staan in een bloeiwijze bijeen, omvat door twee schutbladen.
Die bloeiwijzen worden in het vroege voorjaar druk bezocht door bromvliegen, die vaak in onze huizen leven. De vliegen drinken nectar uit vier halvemaanvormige klieren op de bloeiwijzen. Zo vroeg in het voorjaar bloeien er nog weinig andere planten, waardoor de vroege wolfsmelkbloemen goed bestoven worden.
Eenmaal bestoven, ontwikkelt zich uit de vrouwelijke bloem een harig vruchtje dat in juli explosief openbarst langs drie naden. De zaden worden daarbij naar buiten geslingerd.
Een hete en droge straat is niet bepaald gunstig voor de overleving van plantenzaden. Nu wordt echter de laatste troef uitgespeeld. De zaden van vroege wolfsmelk hebben namelijk een aanhangsel vol zetmeel en vetten, een ‘elaiosoom’. Mieren nemen zaden met elaiosomen doorgaans mee, soms helemaal naar hun nest. De mieren eten het elaiosoom, ook wel ‘mierenbroodje’ genoemd, en laten de rest van het zaad liggen, dat kiemt in de buurt van het mierennest. Overleving van zaden en kiemplantjes in een beschut ondergronds mierennest, of mierenpaadje in voegen tussen tegels, is groter dan op straat.
In de hitte-eilanden van Amsterdam, Leiden, Nijmegen wemelt het van de nestjes van wegmieren (Lasius niger). Je vindt ze tussen de stoeptegels, langs muren en in boomspiegels. Het toenemend aantal verwilderende exemplaren van vroege wolfsmelk in onze stadscentra doet vermoeden dat stadsmieren deze soort helpen met het verspreiden van de zaden.
Vroege wolfsmelk is niet de enige plantensoort in onze hete stadscentra met zaden met elaisomen. In totaal verhoogt 10% van de flora, die onze stedelijke hitte eilanden kenmerkt, de overlevingskansen van de zaden door mieren in te schakelen bij de verspreiding. Miljoenen jaren van evolutie in een rotsachtige omgeving zorgden voor aanpassingen die ook in moderne stadscentra uiterst nuttig blijken te zijn.