Bieslook: een inheems keukenkruid
Waarom bieslook?
Zo rond de feestdagen heb ik tijd om deze blog te schrijven. Omdat in deze periode eten koken en het opeten van de resultaten van deze inspanningen nogal in de centrum van belangstelling staan, leek een eetbare soort wel een leuk onderwerp. Nu zijn er een aantal soorten die in het wild voorkomen, die we kweken en eten zoals pastinaak (Pastinaca sativa), grote zandkool ofwel rucola (Diplotaxis tenuifolia) en bieslook (Allium schoenoprasum). Ik heb gekozen voor bieslook. De reden is dat dit de eerste soort is van deze drie die ik verwilderd in de stad vond en herkende.
Bieslook: een beschrijving
Bieslook is een keukenkruid is, dat in de supermarkt in potten te koop is. Ik denk dat iedereen de groene sprietjes herkent, mits ze maar in zo’n pot zitten. Maar een bloeiende plant buiten een pot herkennen zal niet iedereen kunnen.
De sprietjes bestaan uit holle blaadjes tussen 1 en 2 millimeter breed, en staan in een dichte pol. In het vroege voorjaar groeit kraailook (Allium vineale) vergelijkbaar in pollen maar die pollen zijn ijler en het blad is langer. Het blad van kraailook heeft lengteribben en dat van bieslook is glad.
De bloemen van bieslook staan in een bolvormige bloeiwijze en zijn roze tot licht lila. Het bloemdek is stervormig uitgespreid. De middennerf van het kroonblad is donkerpaars. De helmdraden zitten in de kroon en zijn van buiten niet zichtbaar. Onder de bloeiwijze zijn er twee of drie schutbladen aanwezig die ook roze zijn en verschillende donkere nerven hebben. Kraailook heeft geen stervormig uitgespreide bloemen en maar één schutblad dat groenig of bruinig is.
Bieslook is een bolgewas, hoewel in de bloeitijd daar niet veel van te zien is. De bol is dan slechts een schede van een blad. Later ontstaan in de bladscheden nieuwe bolletjes.
De eerste groene daken
In de jaren 80 woonde ik in de binnenstad van Amsterdam achter het Carrétheater. Midden in de grachtengordel lijkt het prima wonen, maar tussen de grachten lopen smalle straten waar vroeger de kleine middenstand woonde. In kleine donkere etagewoningen. En op zo’n etage in zo’n bescheiden pand woonde ik. Aan de achterkant had elke woning een balkon en op die van de bovenste verdieping was er een plat dak met grind afgedekt.
Toen ik een keer in de zomer uit het zolderraam keek zag ik dat een groot deel van dit dak begroeid was met bloeiende bieslook. Dat vond ik toen heel apart, want ik zag toen die soort hooguit in een tuin. Omdat ik er daarna op ging letten heb ik bieslook vaker op daken gezien. Veel van mijn vrienden hadden geen cent te makken en hadden veelal een huurkamer op zolder en uit hun zolderramen zag ik soms op de grinddaken flinke plukken bieslook.
De verspreiding leek me door houtduiven plaats te vinden. De bieslookplanten groeiden bijna altijd in grote en dikke kussens mos. Die kussens waren voor een groot deel beschadigd door houtduiven die plukken mos eruit trokken op zoek naar zaden. Die zullen voor een deel ook bieslookzaadjes geweest zijn. In de volksmond heten het zaden maar het zijn in feite vruchten. Een deel van deze opgegeten zaadjes worden dan niet verteerd en na uitscheiding kunnen ze kiemen. Op straat zag ik de soort nooit maar het was in de tijd dat het wilde groen nog duchtig met chemische middelen opgeruimd werd.
Toename van bieslook
Uit de verspreidingsatlas blijkt dat bieslook tot in de jaren 80 in Nederland zeldzaam was. In het oostelijk deel van het rivierengebied kwam bieslook wel vrij vaak voor. In Amsterdam staat in het kaartje hieronder geen stip. Ik inventariseerde nog niet en stuurde ook geen kaartjes in met bijzondere waarnemingen zoals toen gebruikelijk was. Wist ik veel.
Maar er is sindsdien veel veranderd. In het onderstaande kaartje van de laatste 33 jaar staan veel meer stippen. Rode stippen zijn vondsten waarvan de waarnemer oordeelde dat dit verwilderingen waren. Van het kaartje vallen me drie zaken op. Langs de rivieren komt bieslook nu veel vaker voor. De duinen zijn nu ook een goede plek om bieslook te vinden en ik zie ook duidelijk de steden Groningen, Utrecht, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam afgetekend in het kaartje.
Waarnemerseffect?
Deze toename in de stad is deels het gevolg van een waarnemerseffect. Pas bij de komst van Floron, eind jaren 80, werd in de stad systematisch geïnventariseerd. Dus de toename in de stad is vertekend omdat pas later daar voor het eerst goed naar planten werd gekeken.
De toename in het buitengebied van Noord-Holland lijkt echt omdat er al in 1978 door de provincie is begonnen met een vlakdekkende inventarisatie van haar grondgebied. En tien jaar later was slechts in een dozijn hokken bieslook gevonden. Dus alle nieuwe vindplaatsen na 1990 zijn hoogstwaarschijnlijk nieuwe vestigingen. Voor de duidelijkheid: de provinciale inventarisatie betrof heel de provincie met uitzondering van de stedelijke bebouwing. Ik vermoed dat de andere provincies ook in die tijd begonnen zijn met inventarisatierondes en dat ze ook niet binnen de bebouwde kom kwamen. Maar dat weet ik niet zeker.
Is er in het buitengebied van Noord-Holland na 1990 een reële toename van bieslook, of dit ook in de steden het geval is, is dus niet bekend. De toename van waarnemingen in de stad is erg groot. En dat komt omdat pas vanaf 1990 in de stad plantenwaarnemingen vast werden gelegd en voordien niet of nauwelijks. Er kan geen onderscheid worden gemaakt of het een waarnemerseffect in de stad is, of dat er sprake is van een echte toename.
Verwilderd of natuurlijke toename?
In Amsterdam zie ik bieslook vaak op plekken die heel warm kunnen zijn. Aan de voet van gevels die op het zuiden zijn georiënteerd komen soms grote populaties voor.
Op waarneming.nl en de verspreidingsatlas.nl lees ik dat bieslook oorspronkelijk in Nederland alleen op kribben en dijkbeschoeiingen voorkwam. Dus stenige plekken die ook flink kunnen opwarmen.
Met de huidige klimaatopwarming is de toename van bieslook in het rivierengebied wel spontaan, maar in de rest van Nederland is dit niet duidelijk. Bieslook is in de supermarkt in potten te koop en ik vermoed dat dit ook de herkomst van menige groeiplek is. De inhoud van zo’n pot kan na het afknippen van de stengels bij tuinafval terecht komen en tuinafval vormt een belangrijke bron van verwilderingen. En omdat bieslook een bolgewas is, is de kans dat weggegooide exemplaren zich vestigen erg groot.
Wild of niet wild, dat is de vraag.
Zoals op het tweede kaartje is te zien, zetten de waarnemers in delen van Nederland vaak waarnemingen op verwilderd. Ik vraag me af of dat in alle gevallen correct is.
Door de opwarming van Nederland breidt bieslook zich spontaan uit in het rivierengebied en volgens mij ook in het duin, maar voor de rest van Nederland is dit niet te bepalen. In de Achterhoek en in Groningen zijn alle waarnemingen van wilde planten terwijl in West-Brabant de waarnemingen allemaal op niet-wild staan. Dus of een vondst als wild of niet-wild wordt opgevat hangt dus van de waarnemer af. Het is ook heel lastig te bepalen wat de herkomst van de planten is. Soms vormt de groeiplek een indicatie als het een afwijkend biotoop is, dus een plek anders dan een warme, zonnige en af en toe uitdrogende plaats. Maar past de groeiplaats goed in de voorkeur van bieslook dan blijft het gissen naar de herkomst.
Het is jammer dat de natuurlijke veranderingen in de verspreiding van bieslook door de klimaatopwarming versluierd is. Mocht bieslook zich op eigen kracht buiten het rivierengebied vestigen, kunnen we dat niet vaststellen.
Bronnen
Verspreiding van de Noord-Hollandse Flora
Bieslook op waarneming.nl
Bieslook op verspreidingsatlas.nl
Oecologische Flora deel 4; Weeda et al; 1991
Wilde planten van Noord-Holland; J.P.C. van der Goes; 1977